Als het woningbezit buiten beschouwing wordt gelaten, is het gemiddelde vermogen maar licht gestegen naar een bedrag van 14.100 euro. Het CBS houdt rekening met alle bezittingen en schulden van Nederlandse huishoudens. Er is geen rekening gehouden met spaar- en beleggingshypotheken, omdat het CBS geen toegang heeft gekregen tot deze gegevens. Ook pensioenen zijn niet meegenomen in de cijfers. Drie op de tien huishoudens hebben een negatief vermogen of heeft helemaal geen vermogen. De 10 procent van de huishoudens met de laagste vermogens zijn veelal huiseigenaren met een woning die onder water staat. De hypotheekschuld is dan hoger dan de waarde van het huis. Al deze huishoudens samen hebben een hypotheekschuld van 146 miljard euro en een opgetelde eigenwoningwaarde van 106 miljard euro. De rijkste 10 procent van de huishoudens heeft in totaal 951 miljard euro aan bezittingen. Voor een derde bestaat dit vermogen uit eigen woningen en een vijfde bestaat uit grote belangen in een bedrijf. Dan gaat het om belangen van meer dan 5 procent. Het vermogen van deze huishoudens bestaat voor 15 procent uit bank- en spaartegoeden. De rijkste huishoudens bestaan veelal uit 65-plussers. Zij hebben vaak een eigen huis met een hypotheek die volledig of grotendeels is afgelost. Het gemiddelde vermogen van een 65-plushuishoudens bedroeg in 2017 zo'n 113.000 euro. Maar 4 procent van deze groep had meer schulden dan bezittingen. Bij jonge huishoudens is het beeld omgekeerd. Bij ruim 40 procent van de huishoudens met een hoofdkostwinner van 25 jaar of jonger is de schuld hoger dan de bezittingen. Wanneer de leeftijd van de hoofdkostwinner tussen de 25 en 45 jaar ligt, gaat het om een derde van de huishoudens.